Historie achter Drentse boekenweek

Drentse dichtkunst
uit het isolement

Volgende week begint de Drentse Boekenweek. Voor het
eerst wordt die manifestatie gehouden! Er zal zelfs een boekenbal zijn in
Westerbork en de Drentse uitgevers zullen een hele reeks van nieuwe uitgaven
presenteren, begeleid door een echt boekenweek-geschenk!

Ik weet reker dat een aantal mensen de wenkbrauwen
optrekt en zegt: Heeft die schrijverij in het Drents nou zoveel te beteken?

Moet er zoveel ophef van worden gemaakt? Is het geen
modeverschijnsel om op nostalgische wijze niet alleen de voorwerpen uit
grootmoeders tijd maar ook haar taal (het dialekt) op te poetsen?

In dit artikel dat van de lezer enig geduld zal vragen,
wil ik een overzicht geven van het schrijven in het Drents, zoals dat in de
poëzie gebeurt. De dichtkunst is naar mijn overtuiging een soort graadmeter. In
de dichtkunst — het woord zegt het al — verdicht de taal zich. Aan de
gedichten, die in een bepaalde (streek)taal worden geschreven, kun je aflezen
of het schrijven in die taal wat voorstelt of niet.

Het schrijven in het Drents is vrij laat op gang gekomen.
In de vorige eeuw zijn er wel een paar voorbeelden te noemen van teksten in het
Drents, maar het schrijven in de Drentse taal was toen nog een incidenteel
gebeuren. Het gebeurde vanuit een romantiSche interesse in het leven op het
platteland, waarheen mensen uit de steden voettochten gingen maken (denk aan
Van Lennep). Zo trokken Van der Scheer, Boom en Lesturge on als drie
Podagristen door Drenthe en deden verslag van hun ervaringen. Het eigenlijke
schrijven in het Drents is pas in deze eeuw op gang gekomen. Het kan zijn dat
ik me vergis, maar ik zie het als een late nawerking van vooral de Duitse
romantiek. Duitsland heeft altijd veel invloed gehad op Drenthe, zeker tot 1940.

In het Duitse taalgebied was in de- vorige eeuw en in het
begin van deze eeuw een groot aantal schrijvers actief, die — ook als ze in het
hoogduits schreven — hun boeken toch een sterk lokale kleur gaven bijvoorbeeld
door de dialogen in het platduits te schrijven. Later deed bij ons Ben van
Eysselsteijn hetzelfde toen hij in.ziJn Nederlandse roman „Dorre grond”
Drentse dialogen opnam.

De overgang

De overgang naar een geheel — of grotendeels schrijven in
het drents voltrekt zich in de generatie van Harm Tiesing, Jo Bergmans-Beins en
Louis Albert Roessingh, aan het eind van de vorige eeuw en het begin van deze
eeuw. Onmiddellijk na hen moeten de namen van Jan Poortman en J an Naarding
worden genoemd. Ik ben daarbij natuurlijk lang niet volledig, maar ik noem
slechts enkele namen om bij de lezer een spoor van herkenning op te roepen. De
schrijvers, die ik heb genoemd, zijn alle late romantici.

De romantiek is een stroming geweest in de kunst die op
zoek ging naar het kleine, het natuurlijke, het eigene van een bepaalde streek.
Bovendien had de romantiek oog voor het gemeenschappelijke, het volkse, meer
dan voor het individuele.

In de Nederlandse literatuur is aan het eind van de negentiende eeuw een
duidelijke reactie ontstaan op de romantiek. De beweging van tachtig — Willem
Kloos! — zocht juist naar het individuele. Kloos dreef de spot met het te
zoete, te plaatjesachtige van de romantiek. Zijn poëzie is groots, fel, strikt
individueel. En de vorm, waarvan de dichters van tachtig zich bedienden was die
van het sonnet, het veertienregelige gedicht. In deze vorm grepen zij terug op
de Renaissance, op Petrarca, op de Franse dichters van die tijd, Ronsard
bijvoorbeeld die het sonnet zo virtuoos hadden geschreven.

Het opvallende van de Drentse poëzie is, dat deze hele
ontwikkeling aan Drenthe voorbij is gegaan. Er zijn ook bijna geen Drentse
sonnetten! Het is net of de beweging van tachtig er niet geweest is! Alsof
alles wat er nakwam, niet bestond.

Romantisch vers

Dichters als Roessingh en Naarding die de belangrijkste
dichters waren van de generatie van voor de Tweede Wereldoorlog, schreven in de
traditie van het romantische vers. Zij maakten
gedichten die rijmden. Naarding gebruikte daarbij bovendien veel oude
woorden in een vergeefse poging deze tot nieuw leven te wekken. Beiden schreven
prachtige gedichten die al klassiek geworden zijn. Ieder die wat weet van de
Drentse schrijverij kent Oompien en Jong moedertien dreumt van Jan Naarding en
Harfstnaacht van Roessingh.

Deze romantische traditie uit zich ook in de keuze van
onderwerpen: Er wordt niet, of slechts indirect over de eigen gevoelens
gesproken. Veel meer gaan de gedichten over dingen uit het dorp, uit het leven van
vroeger, niet zelden zijn het prachtige portretten van mensen, vaak met een
melancholieke ondertoon om het voorbijgaan van het vroegere.

Het is heel gaaf werk. Het heeft bovendien een
belangrijke functie gehad, omdat het de belangstelling voor de streektaal
wekte. Mensen zagen dat je in die taal kon schrijven. Dat het mogelijk was om
er niet alleen grappen in te maken, maar ook om er verstilling in te bereiken.
Bovendien had het Drents van meet af aan een poëtische waarde, omdat in deze
taal vooral telt wat niet gezegd wordt… wat tussen de regels door wordt
aangeduid. En dat is immers in alle poëzie een heel belangrijk gegeven?
Omschreef J.C. Bloem de dichtkunst niet als de kunst van het weglaten? Omdat de
Drent in zijn gewone spreken al veel meer weglaat dan dat hij zegt, had zijn
taal vanouds een ongewild poëtische uitwerking! Het is de verdienste van mensen
als Roessingh en Naarding geweest dat zij door hun werk die poëtische kracht
toonden, bewaarden, bevorderden.

Elke Drentse dichter van de nieuwe generatie die na de
Tweede Wereldoorlog aan het woord kwam, is beïnvloed door Roessingh en
Naarding! Dichters als Harm Drent en Harm Koops zijn daar voorbeelden van. Hun
werk dat in de jaren na de oorlog ontstond, is geschreven in de traditie van
het klassiek-romantische gedicht. Harm Drent met zijn beroemde gedicht
Kinderland, waarin de regels voorkomen: er is één ding dat altied heimwee wekt,
een land, een volk, een dialekt”, schreef — net als Harm Koops — toen
hijbuitenDrenthe woonde, vanuit een soort heimwee naar het oude dorp. Het is
verheugend dat het verzamelde werk van Harm Koops in deze boekenweek zal
uitkomen en dat aan een bundel van Harm Drent wordt gewerkt.

Johan Hidding die vooral bekend is geworden door zijn
roman Heuvings Haardstee, heeft fijnzinnige gedichten geschreven.

Zijn Nederlandse gedichten zijn niet opvallend, merkbaar
is dat hij, als hij Nederlands schrijft, in een hem vreemde taal bezig is. Die
gedichten zijn wat stijf, wat plichtmatig. Leg er zijn Drentse teksten eens
naast en kijk wat een verschil. Zoals hij in zijn korte verhalen in een paar
zinnen een hele situatie kon neerzetten, zo bereikt hij in zijn gedichten de
top van zijn schrijverschap. Bovendien begint zich in zijn werk de vernieuwing
af te tekenen waar de Drentse schrijverij. zo lang op moest wachten. Om een
voorbeeld te noemen, zijn gedicht Radiotelescoop bij Schattenberg.

Hier woor wollegres altmet nevelig as sterrestelsels in
de aovend zweeft, is het strand met
ontzaglijke schelpen.

Kan men daorin het soezen heuren van de sterrenzee?

In dit gedicht zien we dat 1. het onderwerp buiten de
traditioneIe onderwerpen ligt! 2. dat de vorm open is. Het gedicht rijmt niet
meer, maar de taal is wel zo verdicht dat het toch zingt. Ook in de meer
traditionele gedichten van Hidding zit een taalgebruik dat opvalt door
soberheid endat daarin modern aandoet. Roel Reyntjes, de dichter uit Beilen,
die minstens • zo veel aandacht trok als „speulman” dan als dichter, sluit
van de dichters van na de oorlog nog het meest aan bij de romantische
tradities. Hij ziet zichzelf ook sterk als spreekbuis van het volk (wat dat dan
ook precies mag zijn), als eigendom van dat volk. Zijn taalgebruik is virtuoos,
zijn onderwerpen sluiten aan bij de romantische traditie, waaraan hij ook de
dichtvorm (de ballade, waar hij erg sterk in is!) ontleent. Prachtige
gedichten! Maar de grenzen van het romantische kader worden niet doorbroken, er
is geen vernieuwing in vorm of onderwerp.

Hans Heyting

Die vernieuwing komt wel tot stand in het werk van dichters
als Hans Heyting en Marga Kool. Het is alsof in hun werk — en in dat van de
dichters die na hen zijn begonnen met publiceren — de Drentse dichtkunst pas
aansluiting begint te vinden bij ontwikkelingen in de Nederlandse letterkunde.
Daar waren de vijftigers inmiddels begonnen met publiceren. Om een paar namen
te noemen: Hans Andreus, Gerrit Kouwenaar. Zij zochten naar een vernieuwing van
de vorm. Ze gebruikten de bestaande woorden. De vorm van hun gedichten was
losser, vrijer.

Hans Heyting begon in de school van Roessingh en
Naarding. Hij schreef een aantal verhalende gedichten, zoals „Starvende
Boer”en het autobiografische gedicht „Allèn”, waarin hij het leven
van een schilderbeschrijft: En as e warkt met kwast en kleur dans wodt deareumen
in hum reur en gefe vôrm an zien gemis, verbeeldt. wat hum niet geven is.

Later, eind jaren zestig en zeventig, worden zijn
gedichten heel anders: beknopter, soms grimmiger, scherper. De regels krimpen
tot enkele woorden. En de onderwerpen veranderen ook. Het gestorven meisje, het
verlangen naar de voorbije jeugd, de poging om steeds weer in contact te komen
met het onbereikbare, jonge kind. Bovendien geeft hij natuurbeschrijvingen,
maar dan veel minder uitgewerkt, minder compleet dan voorheen het geval was.
Het zijn gedichten met een zuinig woordgebruik. Nieuwe woorden van oude woorden
die als pootgoed moeten dienen voor een nieuwe taal, nee de taal van het
gedicht is in zichzelf vollediger.

Marga Kool

Marga Kool is net als de vijftigers in haar gedichten
dikwijls bezig met taal. Met de functie van taal. Met het onmogelijke om
werkelijk de dingen uit te zeggen, over te dragen. Zij is het ook die zich
afvraagt wat een schrijverschap betekent in een menselijke gemeenschap. Kan het
de mensen helpen aan een plaats om te overleven? Zal de schrijver de dingen die
het leven bedreigen tegen kunnen houden? In haar gedicht „Twaalfjaor” —
misschien het aangrijpendste dat ze gemaakt heeft — vraagt ze zich af of ze de
wapens weg kan schrijven die het leven van haar zoon — en van alle mensen —
bedreigen.

Wat een verschil met het begin van de Drentse
schrijverij: de politieke en maatschappelijke vragen dringen door in de
literatuur. Het is toch ook onbestaanbaar: in deze tijd leven en niet met die
vragen bezig zijn? Men kan met recht zeggen: de Drentse poëzie is uit het
romantische isolement te voorschijn gekomen.

De jongeren

Jongere dichters als Jannie Boerema, Greet de Jong, Dick
Blancke en Klaas Kleine schrijven gedichten in een vaak nog zoekende vorm. Maar
hun onderwerpen zijn van deze tijd. De Drentse poëzie is bezig volwassen te
worden. Het is nog niet opzienbarend, maar wel de moeite waard.

Wie nog niet gewend was om Drentse gedichten te lezen,
zou de Drentse boekenweek misschien toch eens kunnen aangrijpen als een
gelegenheid om kennis te nemen van wat er verschijnt.

Wie van werk in een meer klassieke vorm houdt kan heel
goed terecht bij de bundel van Harm Koops Drent in de Vrômde die in de
boekenweek verschijnt. Of bij het werk van Roel Reyntjes, van wie ter
gelegenheid van zijn zestigste verjaardag dit voorjaar de bundel Veur Later
verscheen. Wie een overzicht wil hebben van Drentse dichters — ook van hen die
ik in dit artikel niet kon noemen — kan terecht bij de bloemlezing getiteld
Mandelig, die ook in de boekenweek verschijnt.

Het is druk in de tuin van de Drentse letteren!

De één houdt wat meer van margrieten of korenbloemen, de
ander ziet het byzondere van roet, van onkruid, dat er ook is, koppig en
stekelig. Naast het gevestigde tijdschrift Oeze Volk, dat al bijna dertig jaar
bestaat, verschijnt sinds een paar jaar „Roet”, een—s letterkundig Drents
tijdschrift.

In en na de boekenweek zal een flink aantal schrijvers en
dichters zich presenteren in de Drentse bibliotheken om voor te lezen uit hun
werk. Ook zo’n avond kan inspirerend werken. Het is één van de grote voordelen
van een klein taalgebied dat er zo’n intensief contact tussen de schrijvers en
hun lezers mogelijk is. En ik denk dat elke dichter uit een grotere taal wel
eens jaloers zou kunnen zijn op de Drentse dichters die telkens weer een
aandachtig (en hopelijk ook kritisch) publiek ontmoeten op avonden overal in de
provincie.

Over kritiek gesproken: een poëzie kan niet bestaan — in
elk geval zich niet verder ontwikkelen — zonder een kritische begeleiding.
Daaraan ontbreekt het in Drenthe. Er is eigenlijk maar één literaire criticus:
Gerriet Wilms die sinds de jaren vijftig schrijft over Drentse poëzie.

Ik vind het droevig, dat het verschijnen van nieuwe
bundels alleen maar wordt aangekondigd zonder dat er een analyse van het werk
wordt gegeven. Lezers èn dichters hebben recht ôp zo’n kritische benadering.
Het is een teken van volwassenheid dat langzamerhand die kritiek in Drente
mogelijk is.

Tot voor kort werden Drentse schrijvers onmiddellijk boos
als je iets kritisch over hun werk zei. Langzamerhand verandert ook dat.

De dichters komen uit hun isolement, worden zich bewust
van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en de taal gaat zingen in hun
gedichten. En de Drentse taal leent zich — juist door haar stille karakter —
bij uitstek tot het schrijven van poëzie.

Leest U zelf maar… en doe het hardop…

Gerard Nijenhuis

Winter

Waar je veur de Winter

blocnnen op de roeten

kaolde vingers kaolde voeten.

Zuuk je een lief

um tegen an te kroepen

sluut de deur en sluut de loeken

verkroep je samen under ‘t dek.

Zuuk je de warmte

wachtend op de deui.

‘t Wôdt winter

Janmaat in ‘t parlement.

‘t wôdt kaolder.

Waar je veur de winter

verkroep je

under ‘t dek.

Of roep je naober an.

stao samen man naost man.

De kaolde kuj niet keren.

Wál ruum je snei

en Strei je zaand.

um gladdigheid te weren.

Dick Blancke

Twaalf jaor

Twaalfjaor:

een ieuwigheid te kort

um oorlog vut te schrieven

meinsen te leren

in aandermans vel te kroepen

twaalfjaor um mit een mondvol woorden

en een haandvol dooden

bommen te demonteren

liefde an te leren

alle dagen gruit dit kiend van mij

een milimeter meer toe naor veldgruum

en camouflage-pak

en staot zien dunne haandties weer

een beettie beter

naor de greep van het geweer

leer ik oe nog

de òfkeer van het brallen

os ie nou al zo opkiekt

naor de groten

uutkiekt naor het groter wezen

schriefik nog ooit de goeie woorden

dat ze opholdt mit het moorden

as ik nou zo stuntel, stamel

dat ze d’r nooit wat van zult lezen

soldaoten zult wel altied

marcheren blieven

twaalfjaor:

een ieuwigheid te kôrt

um oorlog vut te schrieven.

Marga Kool

Gerard Nijenhuis. geb. 1932. publiceerde de dichtbundels:

Leven Op Afstand. tweede druk 1978 Het Dorp Bestaat Niet
Meer. Tweede druk 1982 Dubbelspel. 1983 Onlaand. drentse gedichten. 1983

Voor de Stichting Het Drentse Boek stelde hij de
bloemlezing Drentse poezie samen — Mandelig — die in de boekenweek verschijnt.
Voor dezelfde uitgever redigeerde hij de verzamelde gedich ten van Harm Koops,
die uitkomen onder de titel Drent in de vrômde.

Voor het Drents programma van de regionale omroep Noord
verzorgt Gerard Nijenhuis de rubriek Het Gedicht Van de Week, waarin hij
telkens een Drents gedicht bespreekt en voorleest.